Op zondag 1 februari 1953 stroomde een groot deel van Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden en West-Brabant onder water tijdens een zware Noordwesterstorm die gepaard ging met springtij. Veel mensen zagen overdag het gevaar al niet toen het water soms al tot net onder de kruin van de buitendijken stond. “Het stroomt er nooit over, dus het zal nu ook wel mee vallen”, was een veel gehoorde uitspraak en men ging rustig slapen. Er werd, vanwege het gevaar dat dreigde, nog geprobeerd om het radiosignaal die nacht in de lucht te houden zodat het weerbericht in ieder geval ieder uur voorgelezen kon worden. Dit plan mislukte.
Naarmate het middernacht werd, werden er in het gebied steeds vaker toch nog vloedplanken geplaatst in de havens omdat meer en meer mensen doorkregen dat er een groot gevaar dreigde. Maar de meerderheid zag nog steeds het gevaar niet. Naarmate de nacht vorderde, vlogen de vloedplanken die gezet waren eruit, braken de dijken, en stroomde zeewater het land in.
Zondagmorgen, toen de radio weer ingeschakeld was, was nauwelijks duidelijk hoe erg het Zuidwesten van het land er aan toe was maar langzaamaan druppelden de berichten binnen. Het duurde dagen voordat de omvang van De Ramp, zoals de Watersnoodramp nog steeds aangeduid wordt, duidelijk was. Maar het duurde geen dagen voordat de hulp op gang kwam. Bijvoorbeeld in Doetinchem kwam op zondagavond(!) onder leiding van burgemeester Boddens Hosang al een groep mensen bijeen om ervoor te zorgen dat de hulp maandag direct op gang kon komen. En die hulp kwam groots op gang: Op 2 februari werden er geld en goederen ingezameld en in de nacht van 2 op 3 februari vertrokken het eerste en het tweede transport met technisch personeel en kleding al naar het Zuid-Hollandse Middelharnis. Een paar dagen later volgde nog een voedseltransport. Met de terugkomst van die laatste wagens kwamen leerlingen van de Rijks HBS mee terug, zodat zij aan het Lyceum hun lessen konden volgen. In eerste instantie tot de zomer, maar de meesten keerden met Pasen al terug naar huis. Alleen de examenleerlingen bleven achter om hun eindexamen in Doetinchem te doen.
Vandaag worden op veel plekken de doden herdacht en stilgestaan bij de ontberingen van die eerste februari en de dagen daarna in 1953. In Doetinchem zullen er weinig mensen zijn die er vandaag bij stilgestaan hebben, geef ze eens ongelijk. Veel mensen weten niet wat er in 1953 door deze stad en het dorp Gaanderen gedaan werd. In 1954 kwam er een delegatie vanaf Goeree-Overflakkee dankjewel zeggen en bood een schilderij aan dat inmiddels al weer tien jaar in de opslag staat. Eveneens in 1954 ging burgemeester Bodden Hosang naar Middelharnis om de eerste steen te leggen van het Groene Kruisgebouw dat gebouwd is van een slotgift uit Doetinchem, daarna verwaterden de banden snel. Bij de 50-jarige herdenking was nog een delegatie uit Doetinchem aanwezig en dat was het dan. Maar er is één huis in Doetinchem waar vandaag halfstok gevlagd wordt. Niet met het rood-wit-blauw, maar met het geel/groen met in de linkerbovenhoek een wit scheepje op een groenblauwe achtergrond: de vlag van de voormalige gemeente Middelharnis, om de band te benadrukken en misschien een keer extra dankjewel te zeggen.